De digitale kloof, scheur of ravijn?

‘The gap between those who can effectively use new ICT tools, such as the Internet, and those who cannot.’ (Mancinelli, 2007).

Aansluitend bij vorige post over e-inclusie is er het debat over de digital divide. Het begrip slaat op de ongelijke verdeling van informatie en technologie. De OESO heeft het over de kloof tussen individuen, huishoudens, bedrijven en geografische gebieden zowel met betrekking tot de mogelijkheden voor toegang tot ICT als voor het eigenlijke gebruik van het internet voor tal van activiteiten (OECD, 2001). Simplistisch voorgesteld betekent het het verschil tussen ‘haves’ en ‘have nots’. Toch is het begrip niet zomaar eenduidig te conceptualiseren. Vele factoren beïnvloeden dan ook het al dan niet hebben van internet. Zo lijkt het beter te spreken van meerdere digitale ‘kloofjes’ gerelateerd aan factoren als leeftijd, inkomen, geografische verspreiding, etnische clustering, werkzekerheid, politieke zekerheid etc. (Mancinelli, 2007)

Laten we er even wat cijfers bijnemen. Wanneer we kijken puur naar het hebben van een computer en internet zien we dat er in de Westerse wereld ongeveer 1 computer beschikbaar is per 2 inwoners, in de ontwikkelingslanden is dit 1 computer per 12 inwoners. Met Westerse wereld bedoelen we hier Noord-Amerika, West- en Centraal Europa, Oceanië en Japan. Voor televisie zien we hetzelfde beeld, 80% penetratiegraad in het Westen (100% penetratie betekent voor 1 inwoner=1 TV) tegenover slechts 12% penetratie in de Derde Wereldlanden. Voor GSM’s is de penetratiegraad in het Westen zelfs groter dan 100, er zijn meer GSM-toestellen dan er mensen zijn. Ontwikkelingslanden doen het hier wel behoorlijk met 1 GSM per 2 inwoners. (Ahonen) En zo kunnen we met cijfers en tabellen nog blijven doorgaan. Hiervoor verwijs ik graag naar de International Telecommunications Union (ITU), één van de oudste internationale organisatie, die jaarlijks rapporten en conferenties organiseert betreffende de digitale ontwikkeling over de hele wereld. Meer informatie vindt u hier. Voor de specifieke cijfers voor België kan u hier terecht.

Theoretisch model

In de literatuur wordt de digital divide theoretisch verklaard aan de hand van de S-curve van innovatie. (Van Den Bulck, 2001) Toegang tot internet en andere technologieën worden hierbij voorgesteld als innovatie waarbij deze geleidelijk aan toeneemt in de tijd. Zo ontstaan er theoretisch verschillende soorten groepen (zie bovenstaande grafiek). Molnar (2003) paste dit model verder toe (zie onderstaande grafiek) en stelde dat de eigenlijk diffusie of verspreiding van ICT afhankelijk is van 3 variabelen: de graad van penetratie, de groeiratio en de eigenlijke eigenschappen van de technologie zelf. Door interactie van deze variabelen kwam hij tot 3 verschillende situaties van diffusie (Mancinelli, 2007):

Naamloos

  • Saturatie: penetratie quasi compleet (100%) en de groei stagneert
  • Plateau: penetratie is hoog maar niet compleet en de groei is laag
  • Dynamisch: penetratie is laag maar groeiend en de groei is zeer hoog

Verder komt hij zo tot 3 types van digital divide (onderstaande tabel). Het Westen en de geïndustrialiseerde wereld zou zich dan in een situatie van saturatie bevinden waarbij quasi iedereen over basis ICT-beschikt. De digitale kloof situeert zich hier dan ook eerder in de kwaliteit van het gebruik, zo stelt Molnar. Derde Wereld landen bevinden zich dan in een meer dynamische situatie waarbij de penetratie veel lager is maar waarbij de groei ook veel sterker is. Hier is de digitale kloof nog veel meer in de traditionele betekenis een feit, namelijk het al dan niet effectief toegang hebben. Volgens dit model zitten de ontwikkelingslanden dus nog meer in de fase van de early adopters op de S-curve van innovatie maar zullen ze geleidelijk aan doorgroeien naar een situatie met penetratie tegen 100%.

Naamloos2

Derde wereld

Bovenstaande visie op de digitale kloof is natuurlijk behoorlijk eenzijdig. Met een beetje een stoutmoedige geest zou men kunnen denken ‘de ontwikkelingslanden hinken gewoon weer wat achterop, ze maken een evolutie door, dat komt wel in orde’. Het gevolg kan internationaal gezien natuurlijk wederom een standstill zijn, zoals voor het klimaatprobleem, waarbij er weinig of quasi niets concreet wordt ondernomen om ook in Derde wereldlanden een basis ICT-maatschappij te stimuleren. Toch werd er op het internationale toneel actie ondernomen het probleemvan de globale digitale kloof aan te pakken, het voorbeeld bij uitstek is de World Summit on Information Society (WSIS), een wereldtop georganiseerd door de Verenigde Naties. Het werd voor het eerst georganiseerd in 2003 in Genève en het kaderde dan ook in het faciliteren van de net overeengekomen Milenniumdoelstellingen. In Genève werd overeengekomen dat parallel aan de Milenniumdoelstellingen , tegen 2015 de helft van de wereldbevolking de mogelijkheid moest hebben om op het internet te surfen. Echte concrete initiatieven om dit waar te maken waren er niet. Twee jaar later was er een nieuwe wereldtop, ditmaal in Tunis. Het resultaat van deze conferentie was de zogenaamde Tunis Commitment. Maar ook deze commitment is weinig concreet. Het document bevat eigenlijk alleen een opsomming van 40 formele intentieverklaringen. Hieronder een greep uit verklaringen:

  • We reaffirm our desire and commitment to build a people-centred, inclusive and development-oriented Information Society.
  • We reaffirm our resolution in the quest to ensure that everyone can benefit from the opportunities that ICTs can offer.
  • We recognize that access to information and sharing and creation of knowledge contributes significantly to strengthening economic, social and cultural development.
  • We also recognize that the ICT revolution can have a tremendous positive impact as an instrument of sustainable development.
  • ..

Allemaal mooie woorden, zonder twijfel, maar van echte concrete ambities is maar weinig te bekennen. Wonderwel lijkt de grote doelstelling van 2003 gehaald te worden, of toch bijna. Uit recente data van de ITU blijkt dan ook dat eind dit jaar ongeveer 44% van de huishoudens over internet zal beschikken. (Measuring the Information Society Report). Hoewel het hier strikt genomen over huishoudens gaat, en het dus moeilijk te vergelijken is als helft van de wereldbevolking, zijn dit op het eerste zicht veelbelovende cijfers. Toch moeten hier verschillende kanttekeningen bij worden gemaakt. Zo bleek eveneens dat er nog steeds grote verschillen per regio zijn, zo heeft amper 11% van de huishoudens op het Afrikaanse continent internet, tegenover 78% in Europa. Er is dus nog zeker werk aan de winkel.

Bronnen

Mancinelli, E. (2007). E-inclusion in the information society. NETIS.

Molnár, Szilárd (2003): The Explanation Frame of the Digital Divide, Proceedings of the Summer School, “Risks and Challenges of the Network Society”. Karlstad University.

OECD (2001). Understanding the digital divide.

Van Den Bulck, J. (2000). Communicatiewetenschap. Leuven.

http://www.armoedebestrijding.be/cijfers_digitale_kloof.htm

http://communities-dominate.blogs.com/brands/2009/11/the-digital-divide-in-numbers.html

http://www.itu.int/en/ITU-D/Statistics/Documents/publications/mis2014/MIS2014_without_Annex_4.pdf

http://www.itu.int/net/pressoffice/press_releases/2014/68.aspx#.VJFOZXt_wXg

http://en.wikipedia.org/wiki/World_Summit_on_the_Information_Society#Tunis_Summit.2C_2005

http://www.itu.int/wsis/docs2/tunis/off/7.pdf

https://www.itu.int/wsis/tunis/newsroom/stats/

E-inclusion

In de voorlaatste gastles kwam Ilse Mariën praten over e-inclusion. Ze gaf een zeer compleet overzicht van alle factoren die van belang zijn voor wanneer een bepaald individu nu juist wel of niet gebruik maakt van het internet. Op het einde van haar uiteenzetting gaf ze een handige tip in verband met de blog: pas de besproken drempels toe op iemand uit je omgeving. Bij deze neem ik deze in dankbaarheid aan en zal ik de relevante factoren toepassen op mijn grootouders. Deze keuze is niet verwonderlijk aangezien ze zowat de enige personen uit mijn omgeving zijn die totaal niet mee zijn met het internet en andere nieuwe technologieën.

Het concept
Mancinelli (2007) definieert e-inclusie als ‘the conception that all citizens should have access to ICTs and should be able to make effective use of them.’ Ze spreekt ook wel over digitale inclusie en heeft het dus over een ideaalbeeld waarbij elke burger beschikt of gebruik kan maken van digitale technologieën. Maar net zoals geld en macht is het gebruik van internet en media ongelijk verdeeld over burgers van de maatschappij. De auteur ziet e-inclusie dan ook als een factor dat we in het kader van het bredere fenomeen van sociale inclusie moeten situeren. Net als bv opleiding, gezondheid, inkomen ziet ze de mate van e-inclusie als determinant voor het brede concept sociale inclusie, dus het gegeven van een zo optimale mogelijke sociale participatie in de maatschappij waarbij het individu zich volop kan ontplooien en waarbij er zich dus geen of weinig aanwezigheid van drempels voordoet. In de huidige moderne maatschappij van de 21e eeuw is dit ongetwijfeld het geval. ICT wordt steeds belangrijker en dus wordt het steeds onvermijdelijker om hierover te beschikken om in de toekomst volop te kunnen meedraaien in de samenleving.

Toepassing
Laten we nu eens kijken naar de verschillende drempels die de mate van e-inclusie beïnvloeden. De gastspreekster onderscheidt drie grote pijlers: toegang, attitude en vaardigheden. De toegang slaat op alle elementen die maken dat men wel of niet beschikt over internet en nieuwe media. Hierbij denken we spontaan aan bijvoorbeeld de prijs of de gebruiksvriendelijkheid. Sommige personen kunnen het zich bijvoorbeeld niet veroorloven (veel) geld te spenderen aan een computer of internet. Wat betreft mijn grootouders kan ik vermelden dat ze over een zeer beperkte toegang beschikken, er staat gewoonweg geen computer thuis. Wanneer ze internet willen gebruiken, moeten ze al naar familieleden of de openbare bibliotheek gaan. De slechte toegang heeft echter niets met het financiële plaatje te maken maar louter met de ongebruiksvriendelijkheid van een computer of het internet, althans zo ervaren zij dat toch, jongere mensen zullen het wel gebruiksvriendelijk vinden. Dit is ook meteen de voornaamste reden waarom ze niet of quasi nooit gebruiken. ‘Dat is allemaal in het Engels en veel te moeilijk voor ons’, hoor ik ze vaak zeggen. Hier hangt direct ook de pijler van de attitude mee samen. Doordat ze de nieuwe technologieën als te moeilijk percipiëren, zijn ze ook niet gemotiveerd om het uit te proberen en te blijven oefenen. ‘Wij zijn van de oude stempel, wij kennen daar niets van’, hoor ik eveneens vaak. Het is vooral van niet willen en daar bijhorend van niet kunnen. Hun dagelijkse sociale omgeving maakt het eveneens niet nodig om mee te zijn de nieuwste technologieën. Wanneer ze echt iets nodig hebben dat digitaal moet gebeuren, zoals bv de online belastingaangifte, roepen ze de hulp in van familie. Als hen dan wordt uitgelegd hoe dit of dat moet gebeuren, zijn ze het de volgende keer alweer vergeten. Ook de derde pijler, de gebrekkige vaardigheden, hangt hier dus mee samen. Kortom, alles heeft hier te maken met de mentaliteit en attitude, en dit wordt vooral door de hogere leeftijd bepaald. Oudere mensen interesseren zich gewoonweg veel minder voor nieuwere technologieën, en doordat ze het minder echt nodig hebben zullen ze er zich minder voor inspannen. En wanneer de interesse er niet is, zullen er ook geen toegang en vaardigheden zijn. Vele onderzoeken wezen dan ook uit dat de digitale kloof en mate van e-inclusie zeer sterk samenhangt met de leeftijdsvariabele (Mordini et al, 2009).

Bronnen
Mancinelli, E. (2007). E-inclusion in the information scoiety. NETIS.
Mordini, E., Wright, D., Wadhwa, K., De Hert, P., Mantovani, E., Thestrup, J., Van Steendam, G., D’Amico, A. & Vater, I., (2009). Senior citizens and the ethics of e-inclusion. In Ethics and Information Technology.