Slotdebat

It is better to debate a question without settling it than to settle a question without debating it. – J. Joubert

Onder dit motto werd de lessenreeks Nieuwe Media & Mediaconvergentie afgesloten met een ultiem slotdebat. Als politicoloog hou ik wel van wat gedebatteer, moest iedereen het over alles eens zijn, zou het er immers maar zeer saai aan toegaan. Door in discussie te treden met anderen, verwerf je immers meer kennis en begrip voor andere standpunten, ik moet hierbij steeds spontaan terugdenken aan Habermas’ notie van communicatieve rationaliteit. Maar een groepsdebat werd het dus: hierbij vormden de aangehaalde thema’s van de afgelopen weken het uitgangspunt en kon iedereen zijn mening of bedenkingen formuleren bij een hele reeks van stellingen. In wat volgt ga ik dieper in op twee stellingen die de revue passeerden.

  • De komst van nieuwe, sociale media, zoals Facebook en Twitter, zullen ervoor zorgen dat de traditionele media stilaan zullen verdwijnen
  • Sociale media zullen de traditionele media op termijn onbelangrijk maken

Deze twee stellingen koos ik omdat ze elkaar deels overlappen en beide een absoluut doembeeld schetsen voor de huidige nieuwsmedia. Zoals uit mijn eerdere berichten al heeft mogen blijken, ga ik hiermee helemaal niet akkoord. In mijn ogen zijn ze gewoonweg te pessimistisch. Ik kan natuurlijk enkel voornamelijk voor mezelf spreken, maar omdat ik nog steeds een fervent gebruiker ben van traditionele media, hoop ik natuurlijk dat ze nooit mogen verdwijnen. Ongetwijfeld hebben de sociale media een zeer grote invloed op de traditionele kanalen zoals televisie en kranten. We kunnen er niet meer omheen, dat besef ik maar al te goed. Facebook en Twitter en noem maar op, ze worden steeds groter. Nieuws wordt steeds vaker verspreid en vergaard via deze sociale netwerksites. Elke respectabele journalist zal anno 2014 deze media wel eens gebruiken of gebruikt hebben om professionele doeleinden. Maar betekent dit dat kranten en televisie logiscerwijs gedoemd zijn onder te gaan? Neen. Ik ben ervan overtuigd dat ik helemaal niet de enige ben die nog steeds ‘gehecht’ is aan traditionele media. Sinds ik ongeveer 5 jaar geleden besliste om een abonnement te nemen op De Standaard, heb ik hier nog steeds geen moment spijt van gehad. Elke dag lees ik mijn ‘gazet’. Het voelt gewoon beter aan, een krant. Je kan ze vastpakken en doorbladeren, je kan er eventueel ’s morgens vroeg bij het ontbijt koffie op morsen, dat kan allemaal geen kwaad, het hoort erbij. In geen geval zou ik dit willen inruilen voor steeds de laatste nieuwsfeiten te moeten checken online op het internet. We kijken dagelijks toch al genoeg op een scherm, nietwaar? Digitalisering is in sé goed, maar ik pas er steeds voor op dat ik niet té veel digitaliseer. Daarnaast vormt de krant voor mij een soort van ‘pakket’ van nieuws, het is als het ware een verzameling van de belangrijkste nieuwsfeiten de dag voordien. Ze is compleet, nieuws uit allerlei domeinen komen er wel aan bod. Hierdoor ga je er ook veel meer dingen uit lezen en opsteken die je online niet zou gelezen hebben. De selection bias is veel minder groot, online klik je enkel op dingen die je aanspreken, een krant doorblader je volledig en hierdoor ga je automatisch een groter nieuwsbereik gelezen hebben. Dit geldt ook natuurlijk voor dat andere traditionele mediakanaal, de televisie. Hier wordt ook een selectie van uiteenlopende onderwerpen voor de consument gemaakt.

Hierbij dus mijn mening waarom ik vind dat de traditionele media niet mogen verdwijnen. Maar er zijn ook andere elementen waarop ik me baseer waarom ik denk dat de traditionele media niet gaan verdwijnen. Ten eerste zijn er allerlei ontwikkelingen die inspelen op deze nieuwe evoluties. Het vermogen van traditionele media om zich te innoveren en aan te passen aan een veranderende omgeving, wordt wel eens overzien. (hierover een interessante Panorama-reportage) In een eerder  blogbericht getiteld ‘Nieuwe verdienmodellen’ werden deze innovaties besproken. En deze alternatieve verdienmodellen zoals merchandising, big data, betaalmuren, tabletkranten en ontbundelen zouden weleens een uitstekend middel kunnen zijn om de toenemende druk vanuit nieuwe media te beantwoorden. Er zijn alvast optimistische signalen: digitale krantenabonnementen zijn populair en over het algemeen groeiend, ook betaalmuren zijn frequent aanwezig en boren nieuwe inkomstbronnen aan. En het innovative Nederlandse technologiebedrijfje Blendle dat gebruik maakt van ontbundelen, staat op het punt internationaal door te breken. Het tweede en veruit belangrijkste element is het feit dat Frank De Graeve (zie vorige post) niet naliet te benadrukken: veel nieuwsfeiten die online worden aangekonigd via Facebook of Twitter zijn immers oorspronkelijk afkomstig van de zogezegd onbelangrijke traditionele nieuwsmedia. Als primaire nieuwsbron zullen ze dus ongetwijfeld hun rol blijven spelen. Aanvullend hierop stelt hij dat journalisten vaak nogal conservatief zijn ingesteld en hun werk- en opzoekingsmethodes niet drastisch gaan aanpassen aan nieuwe media. Dat blijkt ook uit vele onderzoeken, vele journalisten maken steeds meer gebruik van nieuwe media zoals internet en Facebooke, maar ze beschouwen dit vooral ook als eerder aanvullend en niet zozeer vervangend van klassieke methodes.

Samengevat kan ik hier stellen dat ik, om terug te grijpen naar mijn allereerste blogpost, mij in dit thema ook als ‘neo-luddistische utopist’ positioneer. Zorgen nieuwe media voor vooruitgang en nieuwe positieve ontwikkelingen? Ja, ongetwijfeld. Gaan ze hierdoor de traditionele media volledig verdringen? Nee, dat is al te pessimistisch.

Bronnen

De Graeve, F. (2014) Journalistiek in 2015. Quadrant Communications

De Graeve, F. (2014) 10 trends in journalistiek (die er niet zijn)

http://www.canvas.be/programmas/panorama/bf818a20-150f-4ea5-90df-af1702d0aa41

http://www.dewereldmorgen.be/blogs/guntherm/2011/12/14/journalisten-worden-aan-legbatterij-gelegd

Wie schrijft, die blijft?

I am concerned that if the direction of the news is all blogosphere, all opinions, with no serious fact-checking, no serious attempts to put stories in context, that what you will end up getting is people shouting at each other across the void but not a lot of mutual understanding. – B. Obama

Web 2.0

Het internet is nog relatief jong, zelfs ik ben ouder dan het internet, stel je voor!. Het primitieve internet ontstond in 1994 en staat gekend onder de naam web 1.0. Het was toen nog een zeer statisch gegeven en werd vooral gebruikt voor het stockeren van allerlei data, van interactie was er amper sprake. Niettemin was het internet een zodanige technologische innovatie dat het leidde tot enorme successen, steeds meer efficiëntie werd geboekt en de bedrijfjes rezen dan ook uit de grond. De euforie was groot, in feite veel te groot. Beleggers kochten massaal aandelen van internetbedrijfjes en de investeringen swingden de pan uit. Maar aan de hoge verwachtingen kon niet steeds worden voldaan, en in 2000 crashte wereldwijd de beurzen en spatte de, om het in economische termen te formuleren, internetzeepbel uiteen. Deze dotcombubble gaf echter in de daaropvolgende jaren grotendeels de impuls voor verdere innovatie in de internetsector, ze legde de basis voor web 2.0.

De grote vooruitgang van web 2.0 zat in het interactieve karakter ervan. Voortaan was het internet immers niet enkel een gigantische opslagplaats van waaruit gegevens konden worden geraadpleegd. Dit keer was het veel dynamischer, gebruikers konden voor het eerst zelf veel gegevens online plaatsen. Het was de start van de user-generated content. Niet toevallig stammen de populaire sites die we vandaag vooral met internet associëren uit die periode: Google, Wikipedia en Youtube zijn allemaal producten van deze innovatie. Het internet zoals we het vandaag kennen is web 2.0.

To blog or not to blog?

Ook het bloggen is een typevoorbeeld van web 2.0. Het is vaak een persoonlijke website die gebruikt kan worden voor te communiceren en interageren met lezers, en waarbij allerlei materiaal kan worden geplaatst, zoals videos, foto’s, links naar sites e.d. Sinds het ontstaan van web 2.0 kent het aantal blogs een opmerkelijke exponentiële groei. Anno 2011 werd het aantal op meer dan 100 miljoen geschat, vandaag is dit ongetwijfeld nog veel meer. (Zuniga et al., 2011) De meeste blogs (ongeveer 60%) zijn echter vooral geïnspireerd als hobby, men doet het dus vooral voor zichzelf. Een grote groep kunnen we daarentegen onderdelen onder de noemer ‘news blogging’, het zijn blogs die op een of andere manier gerelateerd zijn aan nieuwsfeiten en/of het publieke debat. (Lowrey, 2006).

Het zijn net deze ‘news blogs’ die de traditionele journalistiek onder druk zetten. Het zorgt voor een verder vervaging van de grens tussen de professionele journalist en de burger die ook nieuws aanlevert. Hierdoor verdwijnt het nieuwsmonopolie die mediabedrijven hebben op het schrijven en verspreiden van het nieuws. Aanvankelijk reageerden journalisten dan ook nogal terughoudend en sceptisch tegenover zulke blogs. Tegenwoordig zijn er steeds meer journalisten die ook uit professionele redenen een blog bijhouden. Zo argumenteerde Lasica (2003) dat journalisten en bloggers elkaar nu eenmaal nodig hebben. Webblogs worden hier beschreven als een vorm van ‘participatory journalism’ waarbij ‘individuals  [are] playing an activerole in the process of collecting, reporting,sorting, analyzing and disseminatingnews and information—a task once reserved almost exclusively to the news media’. Ook worden de lezers veel sterker betrokken in het productieproces en dit komt de transparantie uitermate ten goede, zo wordt geargumenteerd. (Lasica, 2003).

Recent werd er dan ook redelijk wat wetenschappelijk onderzoek gevoerd naar de relatie tussen bloggers en journalistiek. Zo vonden Reese et al. (2007) dat de blogosfeer (het geheel van blogs, een virtuele gemeenschap van bloggers zeg maar) weliswaar gedomineerd wordt door burgers als news bloggers, maar dat deze vaak een beroep doen op nieuws en informatie uit professionele journalistieke milieus. Ze creeëren hiermee dan een eigen verhaal met eigen argumenten of bekijken het vanuit een ander perspectief en formuleren hun bedenkingen. De voornaamste bronnen blijven dus afkomstig van traditionele media, het aanleveren van echt nieuwe nieuwsfeiten gebeurt eerder zelden. De auteurs zien blogs dus zeker niet als een hevige concurrent van het journalistieke beroep maar eerder als ‘een secundaire markt voor nieuwsmateriaal’. Ander onderzoek (Zuniga et al., 2011) bracht daarenboven aan het licht dat blogschrijvers die hun blog als een vorm van journalistiek beschouwen dit vooral doen uit journalistieke motieven, ze willen met andere woorden hun lezers informeren en voorzien van feiten die ze nog niet wisten. Er speelt hier volgens de auteurs dus een soort van psychologisch mechanisme: de perceptie van het eigen werk als een vorm van journalistiek zal ertoe leiden dat deze bloggers zich zoveel mogelijk als journalist zullen gedragen bij het schrijven van hun blog. Het is een klassieke uiting van het ‘perception-motivation-behavior model’. (Zuniga et al., 2011).

Malala’s vredeblog

Het voorbeeld bij uitstek van hoeveel invloed een blog kunnen hebben is Malala Yousefzai. Als Pakistaans meisje werd ze door de BBC gevraagd een blog bij te houden van het dagelijkse leven en haar ervaringen in een door geweld geteisterde regio in Pakistan. De regio, de Swat-vallei, werd immers gecontroleerd door de fundamentalistische terreurorganisatie Taliban, en legde hierbij een meedogenloos regime op. Een buitenlands medium zette het meisje ertoe aan om haar ervaringen hierover te delen in een soort dagboek. Een gouden zet zo bleek, want al snel begon Malala regelmatig te bloggen over het geweld en de gruweldaden die de burgers dagelijks moesten ondergaan. Zo waren meisjes verboden naar school te gaan en vonder er regelmatig moordpartijen plaats. Het verhaal weergegeven vanuit het perspectief van een kind, zorgde al snel voor nationale en internationale erkenning. Malala groeide al snel uit als symbool voor vrede en tegen de absuriditeit van de oorlog. Prijzen vielen haar te beurt en haar activisme werd steeds groter. Haar strijd en bekendheid bekocht ze zelfs bijna met haar leven toen de Taliban uit bedreiging een moordaanslag plande die ze wonderwel gelukkig overleefde. In 2014 werd ze ultiem bekroond met de Nobelprijs voor de vrede, of hoe het beginnen schrijven van een blog uiteindelijk kan leiden tot de allerhoogste erkenning.

I had a terrible dream yesterday with military helicopters and the Taleban. I have had such dreams since the launch of the military operation in Swat. My mother made me breakfast and I went off to school. I was afraid going to school because the Taleban had issued an edict banning all girls from attending schools.

Only 11 out of 27 pupils attended the class because the number decreased because of the Taliban’s edict. My three friends have shifted to Peshawar, Lahore and Rawalpindi with their families after this edict. (BBC blog, 3 january 2009)

Bronnen

Zúñiga, H., Lewis, S., Willard, A., Valenzuela, S., Lee, J.K. & Barensch, B. (2011). Blogging as a journalistic practice: A model linking perception, motivation and behavior. in Journalism.

Domingo, D. & Heinonen, A. (2008). Weblogs and Journalism. A Typology to Explore the Blurring Boundaries. In Nordicom Review 29

Lasica, J.D. (2003).  Blogs and Journalism Need Each Other. In Nieman Reports.

Lowrey, W. (2006). Mapping the journalism–blogging relationship. In Journalism.

Hermans, L. & Pleijter, A. (2010). Journalisten als bloggers. De waarde van journalistenblogs. Paper voor het etmaal van de communicatiewetenschap.

Reese, S.D., Rutigliano, L., Hyun, K. & Jeong, J. (2007). Mapping the blogosphere. Professional and citizen-based media in the global news arena in Journalism.

Robinson, S. (2006). The mission of the j-blog. Recapturing journalistic authority online. In Journalism.

http://en.wikipedia.org/wiki/Dot-com_bubble

http://www.malala-yousafzai.com/

Journalistieke trends

Frank De Graeve kwam het in de laatste gastles hebben over recente trends die de laatste jaren, vooral onder druk van de nieuwe media, in de journalistieke wereld zijn waar te nemen. De Graeve is ex-journalist bij onder andere De Standaard maar omschrijft zich nu als zijnde behorende tot de ‘dark side’, momenteel is hij namelijk actief als communicatie- en PR-adviseur bij technologiebedrijven. Doorheen zijn carrière heeft hij een enorme expertise opgebouwd op het vlak van nieuwe media, zeker in België kunnen we hem als een van de pioneers van nieuwe media beschouwen, hij Twittert reeds vanaf 2007, blogt, facebook’ed, linkedin’ed en ga zo maar door. Een echte typevoorbeeld van een ‘early innovator’ (zie post digitale kloof) zeg maar. In wat volgt bespreken we enkele van deze trends die hij aanhaalt.

Geen ondergang klassieke media

Allereest had De Graeve het over wat hij NIET als trend beschouwt, namelijk de ondergang van de klassieke media. Hoewel velen ervan overtuigd zijn dat door de almaar populairder wordende nieuwe media en informatietechnologieën de traditionele media zoals kranten gedoemd zijn te verdwijnen, is hij net zoals ik hier niet van overtuigd. Dalende verkoopcijfers zeggen immers niet alles. Zo ontstaan er ook nieuwe fenomenen die de mainstream media kunnen redden, denken we maar aan de alternatieve verdienmodellen (zie post nieuwe verdienmodellen) zoals betaalmuren en tabletkranten. Maar als voornaamste verklaring haalt De Graeve aan dat veel nieuws dat verschijnt op nieuwe media immers oorspronkelijk afkomstig is van traditionele mediaplatformen. Daarbij komt nog dat hij journalisten ook als ietwat conservatief beschrijft, ze houden veelal vast aan ouderwetse werkmethodes waarbij nieuwe media eerder als een aanvullend surplus worden gepercipeerd.

Iedereen woordvoerder!

Een ongetwijfeld belangrijke trend is het fenomeen waarbij nieuwe media ervoor zorgt dat gesprekken tussen journalisten en woordvoerders niet alleen meer publiekelijk gebeuren maar ook dat ze gewone werknemers of personen met een bepaald belang via een bedrijf kunnen inschakelen als quasi ‘amateur-woordvoerder’. Een recent voorbeeld is hierbij de nationale staking: een werknemer die twitterde over een soepbedeling van zijn bedrijf voor werkwilligen werd al gauw door journalisten opgemerkt en om een woordje uitleg gevraagd, zo fungeerde hij als ‘woordvoerder’ voor zijn bedrijf. Een zegen voor de journalist, maar een potentiële vloek voor de professionele PR-mensen en bedrijven. Bedrijven maken daarover met hun werknemers best duidelijke afspraken.
Hierbij aansluitend is de trend van ‘een leger van medewerkers’. Nieuwe media maken het immers meer dan ooit makkelijk om een groot netwerk met contactpersonen uit te bouwen. Contacten verlopen vluchtiger, informeler en vooral talrijker. Een uitgebreid vriendennetwerk op Facebook en Twitter maakt het mogelijk deze mensen in te schakelen wanneer je ze voor journalistieke doeleinden nodig hebt. Dit is meteen een van de voornaamste redenen waarom vooraanstaande journalisten nu eenmaal zo actief zijn op de sociale netwerken. Niet onregelmatig verschijnen er dan ook oproepen op de sociale netwerksites van journalisten die op zoek zijn naar bv ooggetuigen van een ongeval, Arco-gedupeerden of familieleden in Japan tijdens de tsunami.

De death van de deadline?

Een trend die De Graeve eerder onder schijn klasseert is de stelling dat deadlines langzamerhand zullen verdwijnen. Zo stelde Jo Caudron dat nieuwe media ervoor zorgen dat de nieuwsproductie in de toekomst sterk 24u op 7 zal verlopen en dat er dus met andere woorden een constante nieuwslevering moet zijn. Gedaan met krantendeadlines bepaald door een tijdsschema omdat deze gedrukt moeten worden. Nieuws dat binnenkomt zal onmiddellijk moeten worden gepubliceerd. Maar, zo stelt De Graeve, dit zal ertoe leiden dat er op termijn gewoonweg geen artikels meer worden gepubliceerd. En dit is onrealistisch vindt hij, deadlines dienen er immers toe om kwalitatieve artikels af te leveren. Ok, de constante nieuwsstroom en direct publiceren is goed om mensen van alles meteen op de hoogte te houden. Maar diepgang en duiding, dat vraagt meer tijd dan een puur feitelijke weergave. Daarnaast zit het ook in de journalist ingebakken om zijn stuk verder bij te schaven en te optimaliseren. Kortom, de hedendaagse tijdsgeest waarin als steeds sneller en sneller moet verschijnen zal er echter niet voor zorgen dat traditionele krantenartikels met meer diepgang zal verdwijnen, want ook hier blijft er genoeg vraag naar.

BJ’s

Naar analogie van de bekende Vlamingen is er ontegensprekelijk tegenwoordig ook sprake van zogenaamde bekende journalisten. Met behulp van nieuwe media en een hierbijhorend groot netwerk plaatsen ze zichzelf in de kijker en kunnen ze geleidelijk aan bekendheid verwerven over het hele land. Vaak zijn het journalisten met een grote expertise in een bepaald domein. Voorbeelden hiervan zijn Rudi Vranckx, die zich op de sociale netwerksites uitermate profileert als echte Midden-Oosten expert. Ook bv Faroek Özgunes promoot als gerechtsjournalist bijvoorbeeld vaak zijn geschreven boeken.

Bronnen

De Graeve, F. (2014) Journalistiek in 2015. Quadrant Communications

De Graeve, F. (2014) 10 trends in journalistiek (die er niet zijn)

Netlash (2011). Trendrapport 2011.

Let me Google that for you!

De almacht van Google

We kennen Google allemaal wel, de almachtige zoekrobot. Het Amerikaanse internetbedrijf is sinds zijn oprichting 16 jaar geleden uitgegroeid tot een quasi onmisbare speler op het internet. Op het web krioelt het immers van massa’s informatie en gegevens, en Google helpt ons te vinden waar we naar op zoek zijn. Het zorgt ervoor dat we die ene speld in de gigantische hooiberg wel degelijk kunnen vinden. De zoekrobot wordt dan ook vaak vereenzelvigd met het internet, Google is het internet en internet is Google. Voor mij persoonlijk is dit niet meer dan waar. Wanneer ik op het internet surf, ga ik eerst naar Google, sterker zelfs, Google stel ik steevast in als startpagina. Van hieruit surf ik dan door naar andere sites, maar alles begint bij Google. Het is zelfs zo erg dat wanneer ik het internet start en niet automatisch bij Google uitkom, het haast onnatuurlijk voelt, “waar is Google nu gebleven?”, vraag ik me dan af.

Het bedrijf Google is na Apple het grootste technologiebedrijf ter wereld. Met een jaarlijkse omzet van meer dan 50 miljard dollar, een beurswaarde van 350 miljard dollar en ongeveer 50.000 werknemers wereldwijd domineert Google de markt, als deze er al is, van de internet zoekmachines. Maar ook met andere producten zoals Youtube, Android, Google Maps en Google+ bereikt ze wereldwijd miljoenen gebruikers onder de internetgebruikers.

Google en journalistiek

Ook in de hedendaagse journalistiek is Google amper weg te denken. Vele onderzoeken toonden dan ook aan dat journalisten in de uitoefening van hun jobbezigheden frequent en enthousiast gebruikmaken van de zoekrobot. Zo bleek dat reeds in 2005 maar liefst 97% van de journalisten Google als zoekmachine dagelijks gebruikt. (Keel & Bernet, 2005) Recenter Duits onderzoek uit 2009 bevestigde deze resultaten en stelde vast dat Google met een aandeel van 75% bovenaan stond wat betreft meest bezochte sites op het internet. In amper 3% van de gevallen, gebruikten journalisten een andere zoekrobot. We moeten hier wel vermelden dat traditionele wegen van informatieverzamelen, zoals de telefoon of documenten, door de journalisten nog steeds als zeer belangrijk wordt beschouwd. Ze gebruiken het internet en Google eerder als ‘aanvullende’ informatiebron om achtergrondinformatie op te zoeken en andere gegevens te verifiëren of dubbelchecken. (Machil & Beiler, 2008 ; Machill & Beiler, 2009) Ook uit Nederlands onderzoek (Van Heeswijk, 2006) bleek Google ontegensprekelijk de populairste zoekmachine.

Google-ization

Niettemin is door deze enorme populariteit van Google de term ‘Google-ization’ ontstaan. Het slaat op het feit dat door de enorme dominantie van een enkele zoekrobot internetsurfers en journalisten er enorm afhankelijk van zijn geworden. Jawel, er bestaan wel degelijk andere zoekrobotten (bv Yahoo of Bing) maar Google blijft inderdaad veruit de grootste met een quasi praktisch monopolie. Wat zijn nu juist de gevolgen van deze ‘Google-ization’? Larson, Servage & Parsons (2007) onderscheiden er acht:

  1. “Google-ization is reshaping knowledge” doordat we op het computerscherm enkel kleinere delen kunnen zien en hierdoor het grotere plaatje kunnen mislopen.
  2. “Google-ization is changing how knowledge counts as important” door ranking en update algoritmes die door de search engine worden gebruikt. (bv Pagerank gebruikt door Google)
  3. “Google-ization privileges business”. Hierbij verwijzen de auteurs naar wat ze het Google kapitalisme noemen waarbij commerciële belangen prevaleren.
  4. “Google-ization has reshaped the authority of knowledge.” Hierbij doelen ze op de waarachtigheid en correctheid van de bronnen.
  5. “Google-ization has reshaped education dialog”. Het traditionele leerproces (bv lezen in een boek) komt onder druk van computers en Google
  6. “Google-ization is creating a primary aesthetics”. Hierbij wordt simpelweg gedoeld op het gegeven dat sites die gemakkelijk zijn en er mooi uitzien ook effectief meer bezocht zullen worden.
  7. “Google-ization is reshaping the heuristic of knowledge.” Informatie op het internet kan het lineaire leerproces verstoren. (bv Hyperlinks)
  8. “Google-ization is reshaping the nature of communication.”

Self-referentiality

Tot slot is er met zoekrobotten zoals Google nog een probleem van selectiviteit. Het probleem is inherent aan de manier waarop een search engine werkt. Een zoekmachine werkt immers op basis van bepaalde algoritmes om zijn zoekresultaten weer te geven. Het uitgangspunt daarbij is dat de populairste websites het eerst worden weergegeven. En deze worden dan ook vaker aangeklikt. Wat dan weer leidt tot een hogere populariteit. Het heeft dus veel weg van een self-fulfilling prophecy met een zichzelf versterkend effect. Daarnaast is Google enorm afhankelijk van advertentie-inkomsten. Zoekresultaten worden dan ook niet zelden gekoppeld aan bepaalde commerciële belangen. (Datanews) Ook dit kan dus de selectie beïnvloeden. Een laatste breder fenomeen dat de selectiviteit betreft is de zogenaamde ‘self-referentiality’. Google levert immers zelf geen nieuwe informatie en gegevens aan, ze geeft enkel bestaande informatie van andere bronnen weer. Hierbij wordt er vaak verwezen naar andere websites op het internet. En deze verwijzen vaak naar elkaar, zo ontstaat er opnieuw een tendens waarbij bepaalde bronnen steeds worden herhaald en bevestigd. Afwijkende stemmen kunnen deze cirkel maar moeilijk doorbreken. We kunnen hierbij opnieuw verwijzen naar het Propaganda Model van Chomsky & Herman.

Bronnen

Keel & Bernet (2005). Journalisten Im Internet 2005. Eine Befragung vond Deutschschweizer Medienschaffenden zum beruflichen Umgang mit dem Internet,

Larson, N.,  Servage, L. & Parsons, J. (2007). The Google-ization of knowledge. University of Alberta

Machill, M. & Beiler, M. (2009). The importance of the internet for journalistic research. A multi-method study of the research performed by journalists working for daily newspapers, radio, television and online. Journalism Studies, 10(2), 178-2003.

Machill, M. Beiler, M. & Zenker, M. (2008). Search-engine research: a European-American overview and systematization of an interdisciplinary and international research field. Media, Culture & Society, 30(5), 591-608.

Van Heeswijk, E. (Red.) (2007). Journalistiek en Internet 2002-2007.Technofielen of digibeten? Apeldoorn, Antwerpen: Het Spinhuis

http://datanews.knack.be/ict/google-het-bedrijf-dat-geen-enkele-belofte-nakwam/article-normal-432965.html

http://marktgevoel.nl/aandelen/item/40903-de-monopolie-van-google-wordt-steeds-groter

http://en.wikipedia.org/wiki/Google

http://en.wikipedia.org/wiki/PageRank

De digitale kloof, scheur of ravijn?

‘The gap between those who can effectively use new ICT tools, such as the Internet, and those who cannot.’ (Mancinelli, 2007).

Aansluitend bij vorige post over e-inclusie is er het debat over de digital divide. Het begrip slaat op de ongelijke verdeling van informatie en technologie. De OESO heeft het over de kloof tussen individuen, huishoudens, bedrijven en geografische gebieden zowel met betrekking tot de mogelijkheden voor toegang tot ICT als voor het eigenlijke gebruik van het internet voor tal van activiteiten (OECD, 2001). Simplistisch voorgesteld betekent het het verschil tussen ‘haves’ en ‘have nots’. Toch is het begrip niet zomaar eenduidig te conceptualiseren. Vele factoren beïnvloeden dan ook het al dan niet hebben van internet. Zo lijkt het beter te spreken van meerdere digitale ‘kloofjes’ gerelateerd aan factoren als leeftijd, inkomen, geografische verspreiding, etnische clustering, werkzekerheid, politieke zekerheid etc. (Mancinelli, 2007)

Laten we er even wat cijfers bijnemen. Wanneer we kijken puur naar het hebben van een computer en internet zien we dat er in de Westerse wereld ongeveer 1 computer beschikbaar is per 2 inwoners, in de ontwikkelingslanden is dit 1 computer per 12 inwoners. Met Westerse wereld bedoelen we hier Noord-Amerika, West- en Centraal Europa, Oceanië en Japan. Voor televisie zien we hetzelfde beeld, 80% penetratiegraad in het Westen (100% penetratie betekent voor 1 inwoner=1 TV) tegenover slechts 12% penetratie in de Derde Wereldlanden. Voor GSM’s is de penetratiegraad in het Westen zelfs groter dan 100, er zijn meer GSM-toestellen dan er mensen zijn. Ontwikkelingslanden doen het hier wel behoorlijk met 1 GSM per 2 inwoners. (Ahonen) En zo kunnen we met cijfers en tabellen nog blijven doorgaan. Hiervoor verwijs ik graag naar de International Telecommunications Union (ITU), één van de oudste internationale organisatie, die jaarlijks rapporten en conferenties organiseert betreffende de digitale ontwikkeling over de hele wereld. Meer informatie vindt u hier. Voor de specifieke cijfers voor België kan u hier terecht.

Theoretisch model

In de literatuur wordt de digital divide theoretisch verklaard aan de hand van de S-curve van innovatie. (Van Den Bulck, 2001) Toegang tot internet en andere technologieën worden hierbij voorgesteld als innovatie waarbij deze geleidelijk aan toeneemt in de tijd. Zo ontstaan er theoretisch verschillende soorten groepen (zie bovenstaande grafiek). Molnar (2003) paste dit model verder toe (zie onderstaande grafiek) en stelde dat de eigenlijk diffusie of verspreiding van ICT afhankelijk is van 3 variabelen: de graad van penetratie, de groeiratio en de eigenlijke eigenschappen van de technologie zelf. Door interactie van deze variabelen kwam hij tot 3 verschillende situaties van diffusie (Mancinelli, 2007):

Naamloos

  • Saturatie: penetratie quasi compleet (100%) en de groei stagneert
  • Plateau: penetratie is hoog maar niet compleet en de groei is laag
  • Dynamisch: penetratie is laag maar groeiend en de groei is zeer hoog

Verder komt hij zo tot 3 types van digital divide (onderstaande tabel). Het Westen en de geïndustrialiseerde wereld zou zich dan in een situatie van saturatie bevinden waarbij quasi iedereen over basis ICT-beschikt. De digitale kloof situeert zich hier dan ook eerder in de kwaliteit van het gebruik, zo stelt Molnar. Derde Wereld landen bevinden zich dan in een meer dynamische situatie waarbij de penetratie veel lager is maar waarbij de groei ook veel sterker is. Hier is de digitale kloof nog veel meer in de traditionele betekenis een feit, namelijk het al dan niet effectief toegang hebben. Volgens dit model zitten de ontwikkelingslanden dus nog meer in de fase van de early adopters op de S-curve van innovatie maar zullen ze geleidelijk aan doorgroeien naar een situatie met penetratie tegen 100%.

Naamloos2

Derde wereld

Bovenstaande visie op de digitale kloof is natuurlijk behoorlijk eenzijdig. Met een beetje een stoutmoedige geest zou men kunnen denken ‘de ontwikkelingslanden hinken gewoon weer wat achterop, ze maken een evolutie door, dat komt wel in orde’. Het gevolg kan internationaal gezien natuurlijk wederom een standstill zijn, zoals voor het klimaatprobleem, waarbij er weinig of quasi niets concreet wordt ondernomen om ook in Derde wereldlanden een basis ICT-maatschappij te stimuleren. Toch werd er op het internationale toneel actie ondernomen het probleemvan de globale digitale kloof aan te pakken, het voorbeeld bij uitstek is de World Summit on Information Society (WSIS), een wereldtop georganiseerd door de Verenigde Naties. Het werd voor het eerst georganiseerd in 2003 in Genève en het kaderde dan ook in het faciliteren van de net overeengekomen Milenniumdoelstellingen. In Genève werd overeengekomen dat parallel aan de Milenniumdoelstellingen , tegen 2015 de helft van de wereldbevolking de mogelijkheid moest hebben om op het internet te surfen. Echte concrete initiatieven om dit waar te maken waren er niet. Twee jaar later was er een nieuwe wereldtop, ditmaal in Tunis. Het resultaat van deze conferentie was de zogenaamde Tunis Commitment. Maar ook deze commitment is weinig concreet. Het document bevat eigenlijk alleen een opsomming van 40 formele intentieverklaringen. Hieronder een greep uit verklaringen:

  • We reaffirm our desire and commitment to build a people-centred, inclusive and development-oriented Information Society.
  • We reaffirm our resolution in the quest to ensure that everyone can benefit from the opportunities that ICTs can offer.
  • We recognize that access to information and sharing and creation of knowledge contributes significantly to strengthening economic, social and cultural development.
  • We also recognize that the ICT revolution can have a tremendous positive impact as an instrument of sustainable development.
  • ..

Allemaal mooie woorden, zonder twijfel, maar van echte concrete ambities is maar weinig te bekennen. Wonderwel lijkt de grote doelstelling van 2003 gehaald te worden, of toch bijna. Uit recente data van de ITU blijkt dan ook dat eind dit jaar ongeveer 44% van de huishoudens over internet zal beschikken. (Measuring the Information Society Report). Hoewel het hier strikt genomen over huishoudens gaat, en het dus moeilijk te vergelijken is als helft van de wereldbevolking, zijn dit op het eerste zicht veelbelovende cijfers. Toch moeten hier verschillende kanttekeningen bij worden gemaakt. Zo bleek eveneens dat er nog steeds grote verschillen per regio zijn, zo heeft amper 11% van de huishoudens op het Afrikaanse continent internet, tegenover 78% in Europa. Er is dus nog zeker werk aan de winkel.

Bronnen

Mancinelli, E. (2007). E-inclusion in the information society. NETIS.

Molnár, Szilárd (2003): The Explanation Frame of the Digital Divide, Proceedings of the Summer School, “Risks and Challenges of the Network Society”. Karlstad University.

OECD (2001). Understanding the digital divide.

Van Den Bulck, J. (2000). Communicatiewetenschap. Leuven.

http://www.armoedebestrijding.be/cijfers_digitale_kloof.htm

http://communities-dominate.blogs.com/brands/2009/11/the-digital-divide-in-numbers.html

http://www.itu.int/en/ITU-D/Statistics/Documents/publications/mis2014/MIS2014_without_Annex_4.pdf

http://www.itu.int/net/pressoffice/press_releases/2014/68.aspx#.VJFOZXt_wXg

http://en.wikipedia.org/wiki/World_Summit_on_the_Information_Society#Tunis_Summit.2C_2005

http://www.itu.int/wsis/docs2/tunis/off/7.pdf

https://www.itu.int/wsis/tunis/newsroom/stats/

E-inclusion

In de voorlaatste gastles kwam Ilse Mariën praten over e-inclusion. Ze gaf een zeer compleet overzicht van alle factoren die van belang zijn voor wanneer een bepaald individu nu juist wel of niet gebruik maakt van het internet. Op het einde van haar uiteenzetting gaf ze een handige tip in verband met de blog: pas de besproken drempels toe op iemand uit je omgeving. Bij deze neem ik deze in dankbaarheid aan en zal ik de relevante factoren toepassen op mijn grootouders. Deze keuze is niet verwonderlijk aangezien ze zowat de enige personen uit mijn omgeving zijn die totaal niet mee zijn met het internet en andere nieuwe technologieën.

Het concept
Mancinelli (2007) definieert e-inclusie als ‘the conception that all citizens should have access to ICTs and should be able to make effective use of them.’ Ze spreekt ook wel over digitale inclusie en heeft het dus over een ideaalbeeld waarbij elke burger beschikt of gebruik kan maken van digitale technologieën. Maar net zoals geld en macht is het gebruik van internet en media ongelijk verdeeld over burgers van de maatschappij. De auteur ziet e-inclusie dan ook als een factor dat we in het kader van het bredere fenomeen van sociale inclusie moeten situeren. Net als bv opleiding, gezondheid, inkomen ziet ze de mate van e-inclusie als determinant voor het brede concept sociale inclusie, dus het gegeven van een zo optimale mogelijke sociale participatie in de maatschappij waarbij het individu zich volop kan ontplooien en waarbij er zich dus geen of weinig aanwezigheid van drempels voordoet. In de huidige moderne maatschappij van de 21e eeuw is dit ongetwijfeld het geval. ICT wordt steeds belangrijker en dus wordt het steeds onvermijdelijker om hierover te beschikken om in de toekomst volop te kunnen meedraaien in de samenleving.

Toepassing
Laten we nu eens kijken naar de verschillende drempels die de mate van e-inclusie beïnvloeden. De gastspreekster onderscheidt drie grote pijlers: toegang, attitude en vaardigheden. De toegang slaat op alle elementen die maken dat men wel of niet beschikt over internet en nieuwe media. Hierbij denken we spontaan aan bijvoorbeeld de prijs of de gebruiksvriendelijkheid. Sommige personen kunnen het zich bijvoorbeeld niet veroorloven (veel) geld te spenderen aan een computer of internet. Wat betreft mijn grootouders kan ik vermelden dat ze over een zeer beperkte toegang beschikken, er staat gewoonweg geen computer thuis. Wanneer ze internet willen gebruiken, moeten ze al naar familieleden of de openbare bibliotheek gaan. De slechte toegang heeft echter niets met het financiële plaatje te maken maar louter met de ongebruiksvriendelijkheid van een computer of het internet, althans zo ervaren zij dat toch, jongere mensen zullen het wel gebruiksvriendelijk vinden. Dit is ook meteen de voornaamste reden waarom ze niet of quasi nooit gebruiken. ‘Dat is allemaal in het Engels en veel te moeilijk voor ons’, hoor ik ze vaak zeggen. Hier hangt direct ook de pijler van de attitude mee samen. Doordat ze de nieuwe technologieën als te moeilijk percipiëren, zijn ze ook niet gemotiveerd om het uit te proberen en te blijven oefenen. ‘Wij zijn van de oude stempel, wij kennen daar niets van’, hoor ik eveneens vaak. Het is vooral van niet willen en daar bijhorend van niet kunnen. Hun dagelijkse sociale omgeving maakt het eveneens niet nodig om mee te zijn de nieuwste technologieën. Wanneer ze echt iets nodig hebben dat digitaal moet gebeuren, zoals bv de online belastingaangifte, roepen ze de hulp in van familie. Als hen dan wordt uitgelegd hoe dit of dat moet gebeuren, zijn ze het de volgende keer alweer vergeten. Ook de derde pijler, de gebrekkige vaardigheden, hangt hier dus mee samen. Kortom, alles heeft hier te maken met de mentaliteit en attitude, en dit wordt vooral door de hogere leeftijd bepaald. Oudere mensen interesseren zich gewoonweg veel minder voor nieuwere technologieën, en doordat ze het minder echt nodig hebben zullen ze er zich minder voor inspannen. En wanneer de interesse er niet is, zullen er ook geen toegang en vaardigheden zijn. Vele onderzoeken wezen dan ook uit dat de digitale kloof en mate van e-inclusie zeer sterk samenhangt met de leeftijdsvariabele (Mordini et al, 2009).

Bronnen
Mancinelli, E. (2007). E-inclusion in the information scoiety. NETIS.
Mordini, E., Wright, D., Wadhwa, K., De Hert, P., Mantovani, E., Thestrup, J., Van Steendam, G., D’Amico, A. & Vater, I., (2009). Senior citizens and the ethics of e-inclusion. In Ethics and Information Technology.

We Are Legion: Over Electronic Civil Disobedience

Vandaag had ik het graag gehad over Anonymous, u weet wel ‘die computerhackers met hun maskers’ zoals ze in de volksmond wel eens worden omschreven. Toen dit onderwerp in de les nieuwe media & democratie werd behandeld, moest ik nostalgisch terugdenken aan lessen van het vak ‘Sociale bewegingen’ in mijn vorige master politicologie. Waarom? Omdat het toeval wil dat we deze ‘hackers’ uitgebreid hebben bestudeerd als sociale beweging. Maar zijn ze dat ook? In wat volgt gaan we hier op in en bespreken we Anonymous met bijzondere aandacht voor Electronic Civil Disobedience (ECD).

Sociale beweging?

Laten we beginnen met sociale bewegingen. Deze worden immers beschouwd als zeer belangrijke en vaak onmisbare elementen in een gezonde democratie. Landen waarbij het middenveld monddood wordt gemaakt of waarbij zelfs bepaalde organisaties worden verboden zijn vaak erg autoritair en weinig democratisch. Het recht op vereniging is zelfs grondwettelijk verankerd in België, enige beperkingen hierop zijn dan ook uit den boze. Akkoord, voor sommige extreme gevallen moeten er uitzonderingen bestaan, bv het verbieden van neo-nazistische bewegingen. Maar hiermee wijk ik te ver af. De vraag was of Anonymous tot een sociale beweging kan worden gerekend. Sommige mensen durven dit te betwisten (zo merk ik ook bij mij ouders en vrienden). Om dit te bevestigen duikel ik meteen een paar definities op uit het vak van vorig jaar op. “(The term) social movement I reserve for those sequences of contentious politics that are based on underlying social networks and resonant collective actions frames and which develop the capacity to maintain sustained challenges against powerful opponents” (Tarrow 1998) en “An act of protest includes the following elements: the action expresses a grievance, a conviction of wrong or injustice, the protestors are unable to correct the condition directly by their own efforts, the action is intended to draw attention to the grievances, the action is further meant to provoke ameliorathive steps by some target group, and the protestors depend upon some combinations of sympathy and fear to move the target group in their behalf” (Turner 1969). Een hele boterham, maar laten we deze definities even onthouden, eerst een beknopte uitleg over Anonymous. Voor wie het hele verhaal wil zien, onderaan een zeer aan te raden film over het ontstaan en motieven van de beweging.

Anonymous

Anonymous ontstond in 2003 als een internationaal online netwerk van computerhackers die dit doen uit zelfverklaarde activistische motieven, vandaar de term ‘hacktivism’. Ze omschrijven zichzelf als een ‘internetverzameling’ gekenmerkt door een zeer losse hiërarchie en gemeenschap van individuele hackers die elkaar enkel via het internet kennen. In 2010 kwam het netwerk internationaal sterk onder de aandacht nadat het die andere online-organisatie Wikileaks steunde en hielp wanneer deze het hard te verduren kreeg. Vooral wanneer Visa en Mastercard, de transacties van Wikileaks blokkeerden, reageerde Anonymous met grootschalige aanvallen op de website van deze instellingen. Dit werd gedaan door de techniek van DDOS of ‘Distributed Denial of Services Attacks’, op deze manier kan de site volledige worden platgelegd en kunnen er gegevensdatabanken worden gekraak(Deckmyn 2013). Anonymous verklaarde dan ook dat ze samen met Wikileaks trouwe bondgenoten zijn in de strijd voor absolute vrijheid van informatie, voornamelijk op het internet. De voornaamste beweegreden van het collectief is aldus ijveren voor een totale transparantie en geen enkele beperking op de wereldwijde informatiestromen. Naast het steunen van WIkileaks, viel Anonymous vaak ook websites aan van regeringen die bijvoorbeeld anti-piraterij wetgeving uitvaardigden of regeringen die censureerden. Een van de meest bekende voorbeelden van acties door Anonymous was ook het protesteren tegen de nogal geheimzinnige en mysterieuze religieuze organisatie Scientology, dit werd gedaan met DDOS, prank calls en zelfs betogingen ter plaatse (McCormick, 2013).

Wanneer we bovenstaande elementen toepassen op bovenstaande definities, kunnen we er dus niet omheen dat hoewel het gaat over een los netwerk we hier wel degelijk over een sociale beweging kunnen spreken. De centrale overtuiging van absolute vrijheid van informatie is het bindmiddel bij uitstek onder de ‘hackers’. Ook de collectieve actie is enorm van belang, een individuele hacker kan immers nooit hetzelfde bereiken dan wanneer verschillende hackers samenwerken. De term hacktivism is hier dus zeer zeker op zijn plaats: het gaat hier om een vorm van activisme met als middel hacking. In de literatuur spreekt men ook wel eens van Electronic Civil Disobedience (ECD), dus gewoon een vorm van burgerlijke ongehoorzaamheid, maar dan verdergezet op het internet. Himma heeft het over ‘the (sometimes) clandestine use of computer hacking to help advance political causes (2007). Volgens The Critical Art Ensemble (1995) neemt de effectiviteit van burgerlijke ongehoorzaamheid decennium na decennium verder af: “Even though the monuments of power still stand, visibly present in stable locations, the agency that maintains power is neither visible nor stable. Power no longer permanently resides in these monuments, and command and control now move about as desired. If mechanisms of control are challenged in one spatial location, they simply move to another location.” Door processen van globalisering zijn vele machthebbende instituten veel meer gedecentraliseerd en verspreid. Het is voor deze dan ook veel makkelijker problemen met protest en burgerlijke ongehoorzaamheid te vermijden. Denken we maar aan multinationals die gewoonweg delokaliseren bij protest of grootschalige stakingen van een bepaalde groep, de activiteiten worden dan gewoonweg verschoven naar gebieden waar er geen problemen zijn. De auteurs zien dan ook de toekomst in de nieuwe technologie: These outdated methods of resistance must be refined, and new methods of disruption invented that attack power (non)centers on the electronic level.” En dat is dan ook exact waarvan Anonymous een uiting is, een nieuwere en veel efficiëntere vorm van burgerlijke ongehoorzaamheid, geboden door de mogelijkheden van het internet. Hier kunnen we terug verwijzen naar het voorbeeld van de acties tegen Scientology. Zoals vermeld voerde Anonymous hiertegen DDOS-aanvallen uit als protesteerde ze tegen de instelling met betogingen. Maar wat zou voor de instelling het meest vervelende zijn geweest? Ongetwijfeld is dit de DDOS, wanneer de hele website en toebehoren wereldwijd wordt gesaboteerd en in de war gestuurd, zal dit zeker grotere negatieve gevolgen met zich meebrengen dan een beperkte plaatselijke betoging. Grote wereldwijde instellingen, bedrijven en regeringen kunnen er amper of niet aan ontsnappen, en net dit maakt het zo’n krachtig wapen. De ECD is gewoonweg een veel effectievere vorm van protest, zeker in een door steeds toenemende informatisering gekenmerkte maatschappij.

De discussie over het feit of de groepering nu al dan niet eerder een criminele organisatie is, is wat mij betreft dan ook een nepdebat. Het heeft net vooral te maken met het gegeven dat hun acties veel effectiever zijn en grotere gevolgen hebben in onze hedendaagse door technologie gedomineerde maatschappij. Het zijn de motieven die van belang zijn, en laten we er vanuit gaan dat deze goed bedoeld zijn. Hun acties mogen dan wel als crimineel worden beschouwd omdat ze onwettelijk zijn, zolang het vreedzaam gebeurt is dit wat mij betreft ok. Wel ben ik van mening dat de beweging steeds een zekere proportionaliteit in acht moet nemen. Het platleggen van een website van een bedrijf of regering is nog iets anders dan het ongelimiteerd hacken van gegevens en deze te wissen of illegaal verspreiden. Hierin schuilt wat mij betreft dan ook het grootste gevaar, de vele mogelijkheden van allerhande technologieën maken misbruiken meer reëel.

We Are Legion

Bronnen:

Critical Art Ensemble (1995). Electronic Civil Disobedience & Other Unpopular Ideas.

Deckmyn, D. (2013). Hacktivist tot in de kist in De Standaard.

Himma, K.E. (2007). Internet security: Hacking, counterhackingand society. Sudbury, MA: Jones and Bartlett.

Mansfield-Devine. S. (2011). Anonymous: serious threat or mere annoyance?.

McCormick, T. (2013). An anthropology of an idea hacktivism in Foreign Affairs.

Tarrow, S. (1998) Power in Movement: Collective Action, Social Movements and Politics, Cambridge University Press.

Turner, V. (1967). The Ritual Process.

https://www.youtube.com/watch?v=mdSGd-MKHGI

http://en.wikipedia.org/wiki/Anonymous_%28group%29

Over lekken: Wikileaks

Crowdsourcing

In de vorige post hadden we het over Wikipedia. Over het feit of Wikipedia al dan niet een vorm van journalistiek is bestaat niet echt een eensgezindheid. Immers, iedereen kan bijdragen leveren aan Wikipedia, maar zijn alle auteurs dan automatisch journalisten? Paul Bradshaw (2013) heeft het in dit geval over een vorm van ‘collaborative journalism’ waarbij er hulp wordt ingeschakeld van mensen die buiten een journalistieke redactie werken. Dit is wat Wikipedia typeert, het aanleveren van materiaal door een grotere groep mensen, vandaar de term crowdsourcing (journalistieke taken worden ‘geoutsourced’ aan de crowd of menigte).

Wikileaks (‘sourcing the crowd’?)

WikiLeaks is an international, online,non-profit, journalistic organisation which publishes secret information, new leaks and classified media from anonymous sources. (Wikipedia)

WikiLeaks is a not-for-profit media organisation. Our goal is to bring important news and information to the public. We provide an innovative, secure and anonymous way for sources to leak information to our journalists (our electronic drop box). One of our most important activities is to publish original source material alongside our news stories so readers and historians alike can see evidence of the truth. (Wikileaks Homepage)

Wat nu met de organisatie Wikileaks? Gezien zowel Wikipedia als Wikileaks over dezelfde prefix beschikken, kan men vermoeden dat beiden aan elkaar verwant zijn. Niets is minder waar, Wikileaks heeft geen connectie met de Wikimedia Foundation. Zoals hierboven blijkt beschouwt de organisatie zichzelf als een niet-commerciële journalistieke organisatie. Ze ontstond in 2007 uit ongenoegen tegen grootschalige geheimhouding van documenten door overheden en de evolutie van steeds minder onafhankelijke media. De filosofie van de organisatie betreft het beogen van zoveel mogelijk transparantie, omdat transparantie tot een veel betere mondiale maatschappij bijdraagt. Onderzoek en een sterke media als waakhond van de regering en bedrijven leidt tot minder corruptie en sterkere democratie. Maar voor dit onderzoek is informatie noodzakelijk, en deze wordt vaak geheimgehouden om allerlei redenen. Dit is waar de organisatie tegen strijd en sinds haar ontstaan houdt ze zich dan ook bezig met het massaal laten lekken van duizenden geheime en verborgen bestanden, hiervoor steunt ze op een wereldwijd netwerk van anonieme vrijwilligers. (https://wikileaks.org/About.html). Julian Assange, de oprichter van Wikileaks, streeft dus naar een utopische mondiale samenleving waarin er enkel sprake is van vrije informatie en een volledig onafhankelijke media. (Leigh & Harding, 2011). In dit filmpje legt hij uit dat de toestand van huidige media zorgwekkend is doordat ze veel te weinig kritisch is tegenover gezagsdragers en dat er van echte onderzoeksjournalistiek amper sprake meer is. Media, ook Westerse, aldus Assange, nemen veel te veel de verhalen over van gezagdragers en rapporteren enkel over voorgekauwde feiten, en dit gaat ten koste van de echte corebusiness van de onderzoeksjournalistiek, het dieper graven naar elementen die het gewone daglicht niet mogen zien. We komen er ook te weten dat Wikileaks in 2010, na amper driejarig bestaan, al meer geheime documenten heeft bekendgemaakt dan de hele journalistiek ooit tevoren, dit is toch een zeer onrustwekkend gegeven.

Aldus kunnen we Wikileaks omschrijven als net het tegenovergestelde van Wikipedia, toch voor wat het informatieverzamelen betreft. Wikipedia stoelt immers op het principe van ‘crowdsourcing’ waarbij het massale publiek de informatie aanlevert. Wikileaks draait dit om, een wereldwijd netwerk van individueën die belangrijke geheime informatie lekken en proberen de verspreiden, zodat iedereen dit weet. Het basisprincipe blijft dus hetzelfde: het grote publiek van informatie voorzien, alleen haalt Wikileaks deze niet bij het publiek zelf, want ze is verborgen voor het publiek, ze haalt deze geheime informatie uit een zogenaamd wereldwijd netwerk van journalisten en publicisten.

Ondanks de nobele doelen van Assange, is het hem minder voorspoedig vergaan. Na het lekken van massale geheime documenten van de Amerikaanse overheid en het Amerikaanse leger in 2010, werd de jacht op hem geopend. De Amerikaanse overheid wil hem vervolgen voor illegale activiteiten omdat het ging over ‘staatsgeheimen’. Wat met de zo geroemde freedom of speech in de Amerikaanse constitutie? Hypocrisie ten top, zo blijkt. Assange is inmiddels verworden tot een echt persona non grata in vele Westerse landen. Zijn Assange en Wikileaks nu gedoemd om onder te gaan? Hoogstwaarschijnlijk niet, Assange liet al weten dat er honderden mensen klaarstaan om zijn werk over te nemen. En dat is maar goed ook, want zoals onder andere Henk Hofland, John Pilger en Slavoj Zizek het stelden: de wereld heeft nood aan klokkenluiders. Ze zorgen voor het vrijgeven van bezwaarlijke informatie waar de maatschappij recht op heeft, denken we maar aan de onthullingen over NSA van Edward Snowden. Om af te sluiten dit citaat van de Sloveense socioloog Zizeks:

The reaction of all too many people, brainwashed by the media, to WikiLeaks’ revelations could best be summed up by the memorable lines of the final song from Altman’s film Nashville: “You may say I ain’t free but it don’t worry me.” WikiLeaks does make us worry. And, unfortunately, many people don’t like that.

Bronnen

Bradshaw (2013). Stories and Stream; teaching collaborative journalisme with peer to peer learning.
Leigh & L. Harding (2011). Wikileaks: inside Julian Assange War on secrecy. London Guardian Books.

https://wikileaks.org/About.html

http://www.ted.com/talks/julian_assange_why_the_world_needs_wikileaks?language=nl#t-29917

http://www.dewereldmorgen.be/artikel/2014/06/19/julian-assange-twee-jaar-in-ambassade-ecuador-in-londen

http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2010/08/25/waarom-we-wikileaks-moeten-beschermen

http://www.theguardian.com/commentisfree/2014/jun/19/hypocrisy-freedom-julian-assange-wikileaks

Wikipedia: platform voor iedereen?

Wiki watte? Ziezo, mijn eerste reactie als scholier toen een medeleerling me in de klas over Wikipedia vertelde. Als kleine jongen dacht ik immers dat ik voor de gek werd gehouden, ‘wat voor een stom en belachelijk woord is dat nu weer’, dacht ik bij mezelf. Maar sinds die dag is er veel veranderd. We kennen het allemaal wel, als we iets niet weten of gewoon meer infomatie nodig hebben, zoeken we het gewoon op Wikipedia. Voor menig werkstuk op school werd het door mij geraadpleegd. Dat brengt me bij een andere anekdote uit de schooltijd, toen ik voor een presentatie in de klas doodleuk vertelde dat dichter Paul Van Ostaijen in Gent was geboren. “Neen, zei de juf, hij komt uit Antwerpen.” “Hoe kan dat nu juffrouw, op Wikipedia stond Antwerpen?!” “Altijd voorzichtig zijn daarmee”, was haar raad. “Op Wikipedia kan gewoonweg iedereen vanalles zetten en sluipen er dus fouten in”. Deze ervaringen illustreren perfect de troeven en gevaren van Wikipedia. In wat komt staan we hier verder bij stil.

De geboorte van Wiki

Met het begrip wiki of wiki wiki wordt een verzameling van een bepaald type hypertext-documenten aangeduid alsook de software die gebruikt wordt om deze te realiseren. Een wiki is een applicatie of (web)toepassing, waarmee webdocumenten gezamenlijk kunnen worden bewerkt.(Wikipedia)

Wikipedia is ontstaan uit zijn voorloper Nupedia. De gemeenschappelijke suffix ‘pedia’, wat letterlijk betekent ‘gerelateerd aan leren’, verwijst meteen naar ‘encyclopedia’. Want dat zijn de twee platformen simpel gezegd, encyclopedieën, maar dan uiteraard wel online. Nupedia werd in maart 2000 opgericht door twee Amerikaanse internet-ontwikkelaars, Jimmy Wales en Larry Sanger. Hun concept was eenvoudig, een website waarbij vrijwilligers zelf artikels konden schrijven. Zo hoopten ze op termijn tot een heuse online encyclopedie te komen. Om effectief bijdragen te kunnen leveren, werd wel een zekere expertise verwacht. Artikels die op de website verschenen moesten ook eerst een selectieprocedure doorlopen en werden ook aan verschillende peer-reviews onderworpen om zo de kwaliteit te waarborgen. Hierin schuilt meteen ook het grote verschil met Wikipedia: hier kan iedereen bijdrages leveren, ongeacht expertise of intense controles. Dit was dan ook de sleutel in de doorbraak van wiki, het gegeven dat iedereen webdocumenten gezamenlijk kan bewerken. Wikipedia werd dan ook een veel groter succes, in het eerste jaar verschenen er 21 artikels op Nupedia tegenover 18.000 op Wikipedia. Hieronder een youtube-filmpje dat kort de geschiedenis samenvat. (Burke, 2010; http://en.wikipedia.org/wiki/Nupedia)

Vijf pijlers en 9/11

Op de site leggen de oprichters de fundamentele principes van Wikipedia uit op basis van vijf pijlers:

  1. Wikipedia is een encyclopedie
  2. Wikipedia is geschreven vanuit een neutrale invalshoek
  3. Wikipedia is vrije inhoud die iedereen kan gebruiken, bewerken en verdelen
  4. Gebruikers behandelen elkaar met respect en hoffelijkheid
  5. Wikipedia heeft geen harde regels

Allemaal nobele pricipes en doelen zo blijkt. Maar laten we enkele ervan eens tegen het licht houden. Zo benadrukt de derde pijler dat iedereen kan participeren en informatie aan de encyclopedie kan toevoegen of bewerken. Maar is dat wel zo? Is voor Wikipedia een brede participatie en democratisering wel echt belangrijk? Zo blijkt uit een onderzoek van König (2012) dat hierbij wel vragen kunnen worden gesteld. Hij onderzocht dit aan de hand van de Wikipedia-schrijfels over de gebeurtenissen van 11 september 2001. Niet snel na deze traumatische dag kwamen er verschillende alternatieve verklaringen afwijkend van de mainstream-verklaring van terroristische aanslagen. Alternatieve stemmen vonden ook op Wikipedia hun weg, en deze visies daagden al snel de dominate visie uit. König vond dat afwijkende artikels of bewerkingen die op alternatieve verklaringen wezen al snel werden gemarginaliseerd. Wanneer een artikel bijvoorbeeld werd bewerkt en het gangbare uitgangspunt van terreur in vraag stelde, werd dit artikel vaak opnieuw bewerkt of verwijderd, vaak omdat er zogezegd geen ‘betrouwbare’ bronnen werden gebruikt. Ook al het feit dat afwijkende visies meteen in de hoek van ‘complottheorieën’ werden geplaatst, is een illustratie van het feit dat geen ‘belachelijke’ deviantie wordt getolereerd. Deze resultaten tonen duidelijk aan dat er op Wikipedia eveneens sprake is van exclusie van sommige standpunten, quid neutrale invalshoek (pijler 2). In deze case had de Wikipedia-gemeenschap duidelijk de voorkeur voor de mainstream-representatie van de elite (de Amerikaanse regering). Hoe onwaarschijnlijk alternatieve visies ook mogen zijn, moeten deze niet vermeld en gerespecteerd worden, zeker in een prille fase waarbij expertise niet meteen voorhanden is, om van een echte democratisering te spreken waarbij plaats is voor elke mening? Het doet me in ieder geval denken aan het propaganda model van Chomsky en Herman (1994). Doordat de heersende elite de media in handen heeft, slaagt ze er telkens in haar eigen dominante visie te representeren die de hiërachie in stand blijft houden. Afwijkende visies die de heersende principes fundamenteel in vraag stellen, worden gemarginaliseerd. Hoewel Wikipedia eigenlijk van en door iedereen zou moeten, lijkt het in dit geval hieraan niet te ontsnappen.

Bronnen

Burke, P. (2010). A social history on knowledge. Cambridge Polity Press.

Herman, E. & Chomsky, N. (1994). Manufactering Consent: The political economy of the mass media. London Vintage.

König, R. (20120). Wikipedia. Between lay participation and elite knowledge representation. Information, Communication & Society.

http://en.wikipedia.org/wiki/Nupedia

Nieuwe verdienmodellen

“In het traditionele advertentiemodel verkoopt de krant gewoon een witte bladzijde, waar de adverteerder een foto van een auto op mag zetten, in de hoop dat die daardoor meer zal worden verkocht. Nu verkoopt het medium die auto zélf.”(Tom Naegels)

Voortbouwend op vorige post leert deze quote van Naegels dat het traditionele inkomstenmodel van media onder druk komt te staan. Media moeten aldus op zoek gaan naar nieuwe businessmodellen om nieuwe inkomsten te vergaren. De Standaard Shop is een voorbeeld van het merchandising model waarbij het medium zelf goederen of diensten aan de man brengt. Maar toch er zijn nog andere inkomstenmodellen, zo onderscheidt Wim De Preter, journalist van De Tijd, nog 4 alternatieve modellen: betaalmuren, tabletkranten, big data en ontbundelen. In wat volgt zullen we deze bespreken.

De betaalmuur

Elke vooraanstaande krant heeft tegenwoordig wel een online nieuwssite. In principe verdienen ze hier amper of niets aan. Toch bestaat er een techniek om de inhoud op deze sites voor de gebruikers betalend te maken, dit is het principe van de betaalmuur. Mensen die dan een website bezoeken met als doel nieuws te vergaren, zullen hiervoor moeten betalen, zo zorgt het medium ervoor dat het online geen inkomsten misloopt. Het principe is dan wel eenvoudig, populair is het echter niet. Onder internetgebruikers heerst dan ook vaak de opvatting dat het wereldwijde web symbool staat voor vrijheid en dus betalen hiermee niet in overeenstemming is (Dou, 2004). Uit een grootschalig onderzoek van het onderzoeksbureau Nielsen bij meer dan 27.000 gebruikers in 52 landen (http://www.nielsen.com/us/en/insights/news/2010/changing-models-a-global-perspective-on-paying-for-content-online.html) bleek dat 85% van deze gebruikers wil dat gratis content zoals nieuws in de toekomst gratis blijft. Zoals ook onderstaande grafiek toont is amper 40% bereid te betalen voor nieuwsartikels van kranten, voor magazines is dit iets hoger. Daarnaast valt ook op dat slechts 10% van de ondervraagde internetgebruikers ook effectief al heeft betaald voor online nieuws. Mensen lijken veeleer bereid online te betalen voor entertainment zoals muziek en games dan voor nieuwsinhouden. Goyanes (2014) vond daarenboven in zijn studie dat jongeren hiervoor ook meer bereid zijn te betalen dan ouderen en (niet echt verbazingwekkend) hetzelfde geldt voor personen met een hoger inkomensniveau. De toekomst van de betaalmuur is dus enigszins troebel. In België is het vooral De Tijd die het meeste van zijn online nieuwscontent betalend maakt, ook de Financial Times is internationaal gezien een geslaagd voorbeeld. Waarschijnlijk ligt de reden hierin dat deze kranten voornamelijk een zakenpubliek als doelgroep hebben die het zich kunnen veroorloven voor online nieuwscontent te betalen. Ikzelf zie me in de nabije toekomst ook niet als een betaler voor online nieuwscontent. Ik geef nog steeds de voorkeur aan de traditionele papieren krant als primaire nieuwsbron, mijn online nieuwsconsumptie is veeleer aanvullend.

https://i0.wp.com/www.nielsen.com/content/dam/corporate/us/en/newswire/uploads/2010/02/paid-content-type.png

Tabletkranten

In 1995, lang voor het bestaan van de tablet, schreef Martin in een profetisch artikel al dat de ‘tablet newspaper’ de toekomst is. Bij de lancering van de Ipad stelde de Britse mediamagnaat Rupert Murdoch dat de tablets weleens “de redding van de krant zou kunnen zijn”. Er werd met veel optimisme gereageerd op deze nieuwe technologie omdat het als het ware voor een elektronische krant kon zorgen, de krant zou er dus hetzelfde uitzien, alleen kon je deze nu ook elektronisch lezen op je draagbare computer. Believers van de tabletkranten verwezen dan ook vaak naar ecologische argumenten: het zorgt gewoonweg voor minder papierverbruik en is dus milieuvriendelijker. Wetenschappelijk onderzoek heeft dit effectief ook bevestigd. Zo onderworpen Zweedse onderzoekers (2009) de papieren krant en de tabletkrant aan een life-cycle assessment. Daaruit bleek dat de papieren krant wereldwijd veel meer energieverbruik en uitstootgassen veroorzaakt dan het productieproces van de tablet. Dit hoeft niet te verwonderen, het produceren van een tablet zal ongetwijfeld ook voor veel energie zorgen maar is veel duurzamer dan een dagelijkse krant die elke dag opnieuw gemaakt moet worden. Heeft de tablet nu zijn verwachtingen kunnen inlossen? De tablet zelf werd alleszinds een succes met een penetratiegraad van 6% in amper 2 jaar tijd (http://www.businessinsider.com/smartphone-and-tablet-penetration-2013-10). Een digitaal krantenabonnement op de tablet kent sinds 2009 een gestage groei, hoewel het in absolute cijfers nog beperkt is. De uitzonderingen hierop zijn andermaal de zakenkranten. De Tijd is ook hier de marktleider in België, bijna 1 op 3 verkochte abonnementen is bij het medium van digitale aard. Bij de Financial Times is sinds 2012 de digitale abonnemetsoplage zelfs groter dan de traditionele geprinte oplage. Het feit dat de lezers van deze zakenmedia vaak  vermogender zijn en deze gebruiken voor professionele doeleinden wordt als een van de voornaamste redenen van dit succes gezien.

Big Data

Het ‘Big Data’- verdienmodel slaat op het principe van het verzamelen van massale digitale informatie die vrijkomt wanneer een gebruiker op het internet surft. Over een particuliere gebruiker worden allehande gegevens verzameld, gaande van demografische kenmerken tot de sites en nieuwsartikels die men aanklikt. Op basis van deze informatie kan men toekomstige informatie personaliseren en afstemmen op het individu. Wanneer bijvoorbeeld een persoon op een nieuwssite vaak financiële artikels aanklikt die te maken hebben met de beurs, dan kan men op basis van deze informatie ervoor zorgen dat deze persoon vooral zal botsen op gelijkaardige content. Men gaat dus rekening houden met de persoonlijke voorkeuren en naargelang de persoon een gedifferentieerd aanbod opstellen. Vooral voor adverteerders van reclameboodschappen is dit een interessante markt. Nieuwsmedia kunnen hierop ook een beroep doen om klanten beter aan hun te binden.

Ontbundelen

Een laatste alternatief verdienmodel is het ontbundelen. Het sluit aan bij de big data en komt erop neer dat informatie niet meer in een geheel, dus niet in een bundel, wordt aangeboden. De nieuwsinhoud wordt los, aan de voorkeuren van het individu aangeboden en dus gepersonaliseerd. Deze kan zelf beslissen en selecteren wat hij het lezen waard vindt. Het beste voorbeeld hierbij is het Nederlandse technologiebedrijf Blendle. Het is een concept waarbij losse artikels online worden aangeboden en waarbij de gebruiker deze afzonderlijk kan kopen, zonder aan een krant of magazine vast te hangen. Het is dus een verzamelplatform waarbij lezers betalen per artikel. Volgens Alexander Klöpping, CEO van Blendle, “willen mensen niet meer naar afzonderlijke websites gaan om nieuws te consumeren, ze willen één plaats waar ze alles kunnen krijgen”. Daarnaast is er nog een sociaal aspect, Blendle maakt het mogelijk om nieuws te delen met vrienden, of om te zien wat vrienden en beroemdheden lezen en gekocht hebben. In Nederland zit het platform al aan ongeveer 130.000 gebruikers, en onlangs werd bekendgemaakt dat grote namen zoals The New York Times en de Duitse uitgever Axel Springer gaan samenwerken met Blendle om het te lanceren op de Amerikaanse en Duitse markt (http://www.nrc.nl/nieuws/2014/10/26/miljoeneninvestering-voor-blendle/). Het is afwachten of het initiatief op grotere martken kan doorgroeien, maar het gegeven dat het platform enkel losse artikels aanbiedt ter betaling kan eventueel het wijdverspreide gebrek aan bereidheid tot betalen overwinnen. Het is immers via het aanbieden van artikels dat er tegemoet wordt gekomen aan de gebruikelijke praktijk van hele (en dus duurdere) onlineabonnementen. Misschien verhoogt de mogelijkheid tot kopen van losse (goedkope) artikels wel de bereidheid van mensen om voor online nieuws te betalen. Persoonlijk vindt ik het een mooi initiatief met kans op slagen, maar toch zal ik me niet op Blendle aanmelden, ik blijf lekker ouderwets bij mijn dagelijkse krant. Hieronder ter afsluiting nog een Youtube-filmpje waarin het concept-Blendle op een eenduidige manier wordt uitgelegd.

Bronnen

Dou, W. (2004). Will Internet Users Pay for online content?. Journal of Advertising Research, 349-359pp.
Goyanes, M. (2014) An Empirical Study of Factors that Influence the Willingness to Pay for Online News. Journalism Practice, 742-759pp.
Martin, T.A. (1995). The Tabletnewspaper: a vision for the future.
Moberg, A., Johansson, M., Finnveden, G.  & Jonsson, A. (2009). Printed and tablet e-paper newspaper from an environmental perspective- A screening life cycle assessment. Environmental Impact Assessment Review, 177-191pp.

http://www.nielsen.com/us/en/insights/news/2010/changing-models-a-global-perspective-on-paying-for-content-online.html

http://www.businessinsider.com/smartphone-and-tablet-penetration-2013-10